
Kim en ik hebben een tic. We hebben er wel meer, maar deze is hardnekkig. Ik kan me niet heugen hoe lang we dit al doen: mensen bijnamen geven.
Ik noem het bewust niet ‘verzinnen’, want wat er gebeurt, heeft niets met verzinnen te maken. We denken er niet eens over na. Iemand doet of zegt iets en hop, de bijnaam is geboren. Om vervolgens, als een dikke laag kleverige bubblegum onder een schoen, levenslang aan de persoon in kwestie te blijven hangen.
Zo is er een buurvrouw die, in de korte tijd dat wij hier wonen, al twee echtgenoten heeft begraven. We noemen haar ‘De weduwe’. Van een andere buurman ontdekten we op zijn housewarming dat hij nogal van zwarte deuren en gouden kranen houdt. ‘Het lijkt het huis van Gordon wel,’ fluisterde Kim. Sindsdien heet hij Corrie. De buurman die we vroeger altijd met pupillen als schoteltjes tegenkwamen in de kroeg, luistert naar de bijnaam ‘De cokesnuiver’. En de lesbienne aan de overkant, die een schuur vol konijnen houdt, werd omgedoopt tot ‘Konijnenpot’.
Die ene die abnormaal met haar hoofd schudde, tijdens het dansen in de kroeg, werd ‘Treknek’.
Onze werkplekken zijn niet heilig. Ik had ooit een collega, laten we haar Minke noemen. Het typische slachtoffer. Overal had ze een mening over, maar wel achter je rug. Zodra het haar te heet onder de voeten werd, ging ze zielig in een hoekje zitten kniezen. Ieder geniepig, oneerlijk mens dat nu onze weg kruist is ‘een Minke’. De collega die zichzelf een crack op haar vakgebied noemde, werd ‘De cracker’ en de collega die altijd hotpants droeg ‘De billenbroek’. Ook vriendinnen voerden onze tic-behoefde. Die ene die abnormaal met haar hoofd schudde, tijdens het dansen in de kroeg, werd ‘Treknek’.
‘Wanneer zijn we hier toch mee begonnen?’ vroeg Kim zich vanavond af. Het zette me aan het denken en nam me helemaal mee terug naar mijn jeugd. Ik was zes en we stonden op de camping. Een joekel van een camping met, verdeeld over het kamp, verschillende sanitairgebouwen. De hele dag scheurde Willem in zijn uitgebouwde golfkarretje, vol bleekmiddel en plee-borstels, heen en weer tussen de gebouwen om de toiletten schoon te maken.
‘s Avonds kwamen we vaak met een aantal gezinnen samen. De ouders borrelden, terwijl Kim en ik met de overige kinderen speelden. ‘Hé Wen,’ fluisterde de zoon van mijn moeders beste vriendin, ‘ik hoorde mijn moeder zojuist zeggen: ‘Die vent is zo’n playboy!’. Weet jij wat dat betekent? Ik dacht even na en beloofde hem dat ik het morgen zou uitleggen.
De volgende dag deed Willem nietsvermoedend zijn rondje over de camping. Net voordat hij het sanitairgebouw in de buurt van ons huisje bereikte, sprong er opeens een handjevol kinderen uit de struiken. Onder aanvoering van de zesjarige versie van yours truly, zongen de koters luidkeels: ‘Willem de plee-boy, Willem de plee-boy…’
Heel leuk weer en herkenbaar.
Ik weet wel waar het vandaan komt, jullie opa en
mijn vader zijn geboren Jordanezen en in de
Jordaan was dat heel gewoon om iedereen een
bijnaam te geven. Dus het zit in onze genen.
LikeGeliked door 1 persoon
Hahaha! Ja! Fietje Peuk, Kees Koeiereet enzovoorts. Best fijne genen, toch 😉
LikeLike