Onze kater is verliefd.
Tot over zijn oren.
En dat doet zelfs mijn ijskoude hart smelten.
‘Wen, we hebben een Romeo en Julia balkonnetje’, riep Kim uit toen we hier een jaar geleden kwamen wonen.
Aan de slaapkamer die uitkijkt over de tuin bleek zo’n klein Frans balkon te grenzen. ‘Als ik weer verliefd word, komt onder dat balkon mijn prins een serenade zingen’, dagdroomde Kim.
Vooralsnog is dat (uiteraard) niet gebeurd, maar onze harige vriend komt nu erg in de richting.
Iedere ochtend wanneer mijn (overigens draak van een) buurvrouw haar haren föhnt, mag de buurpoes even luchten op aangrenzend balkon. Ze steekt haar kop (die poes ja, niet mijn griezelige buurvrouw) zover mogelijk door de spijlen, terwijl onze Bowie zo hoog mogelijk op de tafel gaat zitten. Minutenlang staren ze elkaar aan en bewegen ze hun neusjes synchroon. Het feit dat Bowie een rode je-weet-wel kater is, vergeet hij voor het gemak en de sparkles vliegen door de tuin.
Je hoort de buurpoes zachtjes zingen: ‘Romiauw, o Romiauw, waar zijt gij…’
Met een gevoel van weemoed bekijk ik het schouwspel iedere ochtend. Wat zou het toch heerlijk zijn om weer eens verliefd te worden. Zo’n verliefdheid die je beleefde toen je -pak ‘m beet- vijftien was. Alleen het geluid van zijn scooter deed je jeugdpuistjes spontaan exploderen. Wanneer je hem voorbij moest lopen op het schoolplein deed je dit op je allersexiest, terwijl die rugzak vol boeken bijna je rug brak. Je had er een moord voor begaan om het ijzerdraadje van je plaatjes-beugel in zijn wang te haken, terwijl hij je op je allereerste ‘tongzoen’ zou trakteren.
Tijdens ieder schoolfeest, stond je smachtend aan de kant van de dansvloer op het moment dat het ‘schuifel-kwartiertje’ begon, terwijl the object of your affection jou en alle overige bakvissen scande, op zoek naar wiens hart hij nu weer eens zou breken.
Op internetsites en via sms- servicediensten (die overigens alleen zichzelf ‘serveerden’ op jouw zuurverdiende bijbaan-centen) berekende je via de letters van jullie namen hoeveel kans op slagen deze relatie zou hebben. Nachtenlang luisterde je in je bed naar dat ene liedje dat je aan hem deed denken en rolden de tranen over je wangen. Was het van geluk of verdriet? Dikke boeien! Zelfs huilen voelde heerlijk wanneer je in je verliefde ei zat.
Zucht… waar is die tijd gebleven?
‘Waar blijft de tijd?’, riep ik van de week nogmaals uit.
Bowie was jarig. ‘Ik zie hem nog zo zitten toen we hem gingen halen’, vervolgde ik. ‘Tien weken was hij al, de laatste van het nest. Niemand wilde hem hebben!’
‘Tja,’ mompelde Don Ron, ‘net jij…’ En toen wist ik het zeker.
Ook voor mij is er nog hoop!